Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Doch [9]niemand twiste noch bestraffe iemand; want [10]uw volk is als die met den [11]priester twisten. 9. Alsof zij zeiden: Niemand is zo stout, dat hij zich tegen ons reppe en ons doen bestraffe. God verhaalt hier de eigen woorden, die onder het volk zouden omgaan, voorzeggende den profeet, wat hem en andere mannen Gods van de regenten, valse profeten en afgodische priesters en hun aanhang zou bejegenen, te weten dat zij hunne strafpredikatien zouden verbieden, en dengenen, die hunne daden zouden willen bestraffen, hun vonnis zouden maken, en hen als onrustige mensen en oproermakers straffen. 10. O Hosea, waar gij mede te doen hebt. 11. De zonder enige achting en met opgeblazenheid dengenen lastig en hard vallen, die van Godswege en ambtshalve schuldig is hunne zonden te bestraffen, en wiens straf en onderwijs zij eerbiediglijk behoren op te nemen; vergelijk Deut.17:12.